Aan het begin van de sedimentcyclus staat de erosie. De erosiemiddelen (wind, regen en vorst) trekken fijne deeltjes of hele brokstukken los van de rotsen. Eenmaal losgemaakt worden deze elementen verplaatst door de transportmiddelen (gletsjers, wind, water). Bij deze verplaatsing speelt de zwaartekracht een belangrijke rol.
Wanneer dit transport via het water plaatsvindt, spreekt men van rivier- of zeetransport.
Hoe groter de snelheid van de waterstroom, des te groter de transportcapaciteit. Eenmaal aangekomen op de bodem van de meren en de oceanen, neemt het debiet af en komen de sedimenten tot stilstand en groeien aan.
Een stroom transporteert tot wel 10 miljoen ton sediment per jaar.
Erosie, transport en aangroei zijn de drie essentiële schakels van de sedimentcyclus.