Het liftexperiment is een gedachte-experiment dat in 1908 uiteengezet werd door A. Einstein ter rechtvaardiging van het "equivalentieprincipe".
Volgens dit principe zijn de effecten van een zwaartekrachtsveld identiek aan de effecten van een versnelling van het referentiestelsel van de waarnemer. Anders gezegd, als een waarnemer opgesloten is in een ondoorzichtige lift (zonder raam), kan hij niet onderscheiden of hij onbeweeglijk is in een zwaartekrachtsveld (bijvoorbeeld op aarde), of in de astrale ruimte maar eenparig versneld naar boven door een in de lift geplaatste motor.
Dit equivalentieprincipe heeft talrijke consequenties. Het vormt een van de fundamenten van de algemene relativiteitstheorie. Een van de makkelijkst te begrijpen consequenties is de equivalentie tussen de inertiële massa (de "m" in F=ma) en de zwaartekrachtsmassa (de "m" in P=mg). Inderdaad gebruiken we dezelfde grootheid "m" in onze oplossingen voor natuurkundeproblemen maar niets bewijst dat deze twee grootheden voor eenzelfde object rigoureus hetzelfde zijn. Een andere consequentie van deze gelijkheid tussen inertiële massa en zwaartekrachtsmassa is het feit dat twee objecten met dezelfde versnelling vallen, ongeacht hun massa (en met verwaarlozing van wrijving). Dit werd in 1971 gedemonstreerd door de astronaut Dave Scott tijdens een gefilmd experiment op de maan.